Netwerken tussen wijkteams, scholen en welzijnsinstanties kunnen in bepaalde gevallen effectiever, onderzocht redacteur Thom Roozenbeek. Hiervoor interviewde hij ruim veertig coördinatoren van (sociale) wijkteams in evenveel verschillende gemeenten over de manier waarop er wordt samengewerkt met andere actoren omtrent jeugdhulp.
Gemeenten zijn sinds 2015 verantwoordelijk voor de jeugdhulpverlening. Voor de invoering van de Jeugdwet was het Rijk hiervoor verantwoordelijk; de Rijksoverheid verleende subsidies aan organisaties die zorgtaken op zich namen. De voornaamste reden achter de decentralisatie van de jeugdhulp was om het voor gemeenten mogelijk te maken om maatwerk te kunnen leveren, om eigen keuzes te maken op basis van eigen beleid en om te kunnen aansluiten bij de lokale situatie. Daarbij is het het uitgangspunt dat er zo veel mogelijk nadruk gelegd wordt op laagdrempelige en preventieve hulpverlening waardoor er minder specialistische (en duurdere) hulp nodig is.
Gemeenten kunnen op verschillende manieren de toegang tot jeugdhulp vormgeven. Veel gemeenten hebben ervoor gekozen om dit middels een vorm van (sociale) wijkteams te doen. Deze teams kunnen zowel direct onder het beheer staan van gemeenten zelf, maar gemeenten kunnen er eveneens voor kiezen om deze teams niet direct onderdeel te maken van de gemeentelijke organisatie. Wijkteams zijn verantwoordelijk voor preventieve werkzaamheden, voorzien veelal van ‘lichte’ hulp en bieden toegang tot meer specialistische hulp indien dat nodig is. Om de doelen van de jeugdwet te behalen, vormen wijkteams organisatorische netwerken met scholen en welzijnsinstanties. De effectiviteit van deze netwerken is een interessante onderzoekscasus.
Er wordt effectiever samengewerkt in wijken met een hoge sociaaleconomische status
Uit de resultaten blijkt dat er effectiever wordt samengewerkt tussen wijkteams, scholen en welzijnsinstanties in wijken met een hoge sociaaleconomische status dan in wijken met een lage. Dit terwijl het tegenovergestelde wenselijk is. Er is namelijk meer frequente en zwaardere (jeugdhulp gerelateerde) problematiek in wijken met een lage sociaaleconomische status. Om effectief te kunnen inspelen op preventie, om zo veel mogelijk problemen te voorkomen en om ervoor te zorgen dat er zo min mogelijk wordt opgeschaald, is het noodzakelijk dat wijkteams, scholen en welzijnsinstanties juist hier goed met elkaar samenwerken. Een maatregel zou kunnen zijn om de wijkteams in wijken met een lage sociaaleconomische status binnen de gemeentelijke organisatie te positioneren. Het blijkt dat jeugdhulpnetwerken in deze wijken effectiever zijn wanneer de wijkteams direct onderdeel van de gemeentelijke organisatie zijn. De gemeente Groningen is een voorbeeld van een gemeente die het op die manier geregeld heeft. De zogeheten WIJ-teams worden vanuit de gemeente aangestuurd, en bieden ondersteuning op verschillende gebieden zoals financiën, huishouden en jeugdhulp.
Uit de resultaten blijkt bovendien dat het in wijken met een hoge sociaaleconomische qua netwerkeffectiviteit niet uitmaakt of wijkteams direct onderdeel zijn van de gemeente of niet. In de praktijk zien we echter dat gemeenten slechts één model voor de positionering van hun wijkteams kiezen; ofwel alle wijkteams zijn onderdeel van de gemeente, ofwel niet. Er wordt dus wat dit betreft geen onderscheid op wijkniveau gemaakt.
Positioneer wijkteams in wijken met een lage sociaaleconomische status binnen de gemeentelijke organisatie
Het kan lonen om sommige teams juist wel en sommige teams juist geen onderdeel te maken van de gemeentelijke organisatie. Het is gemeenten aan te bevelen dat zij wijkteams die opereren in lage sociaaleconomische wijken, direct onderdeel van de gemeentelijke organisatie laten zijn, en teams die opereren in wijken met een hoge sociaaleconomische status niet. Hierdoor kunnen gemeenten in wijken met een lage sociaaleconomische status een leidende rol op zich nemen, en aansturen op een goede samenwerking tussen jeugdhulpactoren. In wijken met een hoge sociaaleconomische status kunnen gemeenten een meer passieve en faciliterende rol op zich nemen, aangezien aansturing hier in mindere mate nodig blijkt te zijn.
Auteur: Thom Roozenbeek