Geplaatst op 22-08-2019
Alfonso Kootstra (35) werkte negen jaar voor een peutergroep op kinderopvang Prinses Juliana in Amsterdam, die inmiddels is overgenomen door organisatie De Kleine Wereld. Sinds anderhalf jaar is hij docent Zorg & Welzijn op ROC Amsterdam.
‘Een leuke jongen, hoor, alleen het is een man…’, stamelde een moeder toen ik als 24-jarige begon als groepsleider van haar peuter. ‘Die kan het ook’, antwoordde mijn vrouwelijke collega. Nog steeds heerst in Nederland het idee dat ‘peuterjuffen’ vrouw zijn. Ook mijn vrienden en familie reageerde verrast toen ik solliciteerde voor groepsleider op een kinderopvang. ‘We vragen iets méér van een collega’, stond vermeld in de vacature. Dat prikkelde mij. Ik had een opleiding tot sociaal pedagogisch hulpverlener achter de rug, maar kwam moeilijk aan de bak. De ontwikkeling van kinderen interesseerde me en deze job gaf de mogelijkheid tot verdieping. Mijn collega’s, allemaal dames, waren gestructureerd, punctueel en verzorgend. Ikzelf was relaxter: als een jongen in de boekenkast klimt, dan wil hij gewoon klimmen. De stempel ‘drukke jongetjes’ vind ik dan ook niks, ik noem dat liever ‘energiek’. Als oplossing richtte ik dan een stoeihoek in, waar de kinderen hun energie in kwijt konden. Natuurlijk werd er dan sociaal gestoeid: slaan mag met een zacht kussen, niet met je handen. Chaos mag soms, als het maar weer herstelt in structuur. Ik merk dat vrouwen daar veel waarde aan hechten, aan structuur, en dat hebben kinderen nodig. Ik ben een dromer. Mijn collega’s leerden mij aanpakken, ik leerde hen losser zijn.
‘Kinderopvang draait om vertrouwen, niet om het man- of vrouw-zijn.’
We vulden elkaar prima aan. Dat er zo weinig mannen kiezen voor een baan in de kinderopvang, heeft een praktische en een biologische oorzaak. Praktisch omdat het nu eenmaal niet veel verdient en biologisch omdat bij het werken met jonge kinderen de verzorgende rol centraal staat. Je afvragen wat een huiltje van een baby betekent, dat is voor veel mannen te abstract. Daarnaast hebben we in de kinderopvang een flinke klap gehad na de Amsterdamse zedenzaak. De hele week na de bekendmaking heb ik alleen maar positieve feedback gehad van ouders, maar dat gold niet voor sommige van mijn mannelijke collega’s. Heel erg. De bekende gedragswetenschapper Lauk Woltring kwam ons een hart onder de riem steken. Hij zei: ‘Mannen, wij vormen vijftig procent van de wereld. Waarom zouden we binnen de kinderopvang ineens taboe zijn?’ Ik ben te gast geweest in het discussieprogramma Debat op 2 van de NCRV. Daar maakte ik een statement: morgen ga ik weer aan het werk als groepsleider, niet als man. Woltring pleit voor méér mannen in de opvang. Daar hoop ik ook op, maar de kinderopvang heeft een imagoverandering nodig. Het gaat niet zomaar om een opvang, maar om een instituut waar je je belangrijkste bezit naartoe brengt. Waar professionals werken die zodanig zijn opgeleid, dat ze op de ontwikkeling van je kind kunnen toezien. Na de zaak Robert M. merkte ik verandering. Maatregelen moesten zorgen voor professionalisering, maar sloegen soms door in handelen naar angst. Met meekijken over de schouder van pedagogisch medewerkers door camera’s op te hangen doe je ze tekort. Ik voelde me gebagatelliseerd. Wat ik heb geleerd van de situatie is dat het binnen de kinderopvang draait om puur vertrouwen. Ik bouwde dat op door transparant te zijn, met ouders te praten over hun kind. Ik ben gestopt als peuterleider omdat ik een nieuwe uitdaging wilde, dus ben ik een jaar gaan studeren voor docent Zorg en Welzijn. Maar als ik een uitdaging binnen de kinderopvang had gekregen, dan was ik mogelijk gebleven.’